Epibreren is
een Nederlands werkwoord dat in 1954 gepubliceerd werd
door Simon Carmiggelt . De
betekenis is het verrichten van niet nader gespecificeerd werk dat heel
voornaam lijkt, maar desondanks helemaal niets voorstelt. Degene die het woord
gebruikt zegt bijvoorbeeld op een vergadering dat hij e.e.a. gaat epibreren
en vertrouwt erop dat mensen dat voor zoete koek slikken. Mocht men onverwacht
toch vragen wat het betekent, dan kan men, volgens Jan Kuitenbrouwer in zijn boek Turbotaal, altijd nog zeggen dat iemand hem dat na de
vergadering maar moet uitleggen. Carmiggelt zegt in een interview, dat hij het
woord niet verzonnen heeft, maar in 1953 heeft gehoord van een ambtenaar die
hem wegzond omdat het stuk waarop Carmiggelt zat te wachten, nog geëpibreerd
moest worden.
In de bewuste Kronkel, gepubliceerd in de bundel Ping pong,
schrijft Carmiggelt:
"‘Ik wou
eens vragen,’ zei ik moeilijk, ‘u sprak zoëven van epibreren… het zal wel erg
dom van me zijn, maar wat is dat eigenlijk?’
Een gemompel van bijval ging door de rijen en ook de ambtenaar keek licht ontroerd, toen hij mijn hand greep en sprak: ‘Dit is werkelijk een heel bijzonder ogenblik, meneer.’ ‘Waarom?’ antwoordde ik. ‘Omdat u vraagt wat het betekent,’ zei de man. ‘Het betekent namelijk niets. Het is gewoon maar een woord. Ik heb het zelf verzonnen. Op een dag was er een lastige heer aan het loket, die ons haast wilde laten maken met een kwestie, die zijn tijd moest hebben. Ik zei: ‘Meneer, u hebt groot gelijk, maar geef ons nog een weekje om de zaak te epibreren. Het woord kwam vanzelf uit mijn volheid tevoorschijn. En het werkte uitnemend: de man ging getroost heen.’" |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten